Obteve 66 resultados para o termo de pesquisa verzwakken
NL Holandês PT Português
verzwakken (v) [kracht] vacilar (v) [kracht] (slang)
verzwakken (v) [kracht] enfraquecer-se (v) [kracht]
verzwakken (v) [gezondheid] enfraquecer-se (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [moed] extenuar (v) [moed]
verzwakken (v) [kracht] extenuar (v) [kracht]
NL Holandês PT Português
verzwakken (v) [gezondheid] extenuar (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [effect] extenuar (v) [effect]
verzwakken (v) [verklaring] diluir (v) [verklaring]
verzwakken (v) [moed] vacilar (v) [moed] (slang)
verzwakken (v) [gezondheid] debilitar-se (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [gezondheid] vacilar (v) [gezondheid] (slang)
verzwakken (v) [effect] vacilar (v) [effect] (slang)
verzwakken (v) [gezondheid] danificar (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [gezichtsvermogen] danificar (v) [gezichtsvermogen]
verzwakken (v) [effect] danificar (v) [effect]
verzwakken (v) [moed] prejudicar (v) [moed]
verzwakken (v) [kracht] prejudicar (v) [kracht]
verzwakken (v) [gezondheid] prejudicar (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [kracht] debilitar-se (v) [kracht]
verzwakken (v) [verklaring] moderar (v) [verklaring]
verzwakken (v) [effect] titubear (v) [effect]
verzwakken (v) [gezondheid] titubear (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [kracht] titubear (v) [kracht]
verzwakken (v) [moed] titubear (v) [moed]
verzwakken (v) [effect] fraquejar (v) [effect]
verzwakken (v) [gezondheid] fraquejar (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [kracht] fraquejar (v) [kracht]
verzwakken (v) [moed] fraquejar (v) [moed]
verzwakken (v) [hoop] esvair-se (v) [hoop]
verzwakken (v) [vertrouwen] minar (v) [vertrouwen]
verzwakken (adj n v) [to become faded] desfalecer (adj n v) [to become faded]
verzwakken (adj n v) [to become faded] estiolar (adj n v) [to become faded]
verzwakken (n adj v) [to weaken] definhar (n adj v) [to weaken]
verzwakken (v) [gezondheid] enfraquecer (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [effect] enervar (v) [effect]
verzwakken (v) [zwakker maken] enfraquecer (v) [zwakker maken]
verzwakken (n v) [weaken] enfraquecer (n v) [weaken]
verzwakken (v) [vertrouwen] enfraquecer (v) [vertrouwen]
verzwakken (v) [to make weaker] enfraquecer (v) [to make weaker]
verzwakken (v) [to become weaker] enfraquecer (v) [to become weaker]
verzwakken (v) [moed] enfraquecer (v) [moed]
verzwakken (v) [kracht] enfraquecer (v) [kracht]
verzwakken (v) [gezondheid] enervar (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [effect] enfraquecer (v) [effect]
verzwakken (n v) [weaken] declinar (n v) [weaken]
verzwakken (v n) [to decrease or make less in strength] declinar (v n) [to decrease or make less in strength]
verzwakken (v n) [to decrease or make less in strength] descer (v n) [to decrease or make less in strength]
verzwakken (v) [zwakker maken] diminuir (v) [zwakker maken]
verzwakken (v n) [to decrease or make less in strength] diminuir (v n) [to decrease or make less in strength]
verzwakken (v) [hoop] diminuir (v) [hoop]
verzwakken (v) [gezondheid] diminuir (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [kracht] enervar (v) [kracht]
verzwakken (v) [moed] enervar (v) [moed]
verzwakken (v) [zwakker maken] enervar (v) [zwakker maken]
verzwakken (v) [effect] debilitar (v) [effect]
verzwakken (v) [gezondheid] debilitar (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [kracht] debilitar (v) [kracht]
verzwakken (v) [moed] debilitar (v) [moed]
verzwakken (v) [vertrouwen] debilitar (v) [vertrouwen]
verzwakken (v) [zwakker maken] debilitar (v) [zwakker maken]
verzwakken (v) [gezichtsvermogen] afetar (v) [gezichtsvermogen]
verzwakken (v) [gezondheid] afetar (v) [gezondheid]
verzwakken (v) [verklaring] abrandar (v) [verklaring]
verzwakken (v) [vertrouwen] balançar (v) [vertrouwen]
verzwakken (v) [effect] prejudicar (v) [effect]
verzwakken (v) [gezichtsvermogen] prejudicar (v) [gezichtsvermogen]

Traduções de Holandês Português

NL Sinónimos de verzwakken PT Traduções
achteruitgaan [aftakelen] décliner
verloederen [aftakelen] pourrir
verouderen [aftakelen] n vieillir
vervallen [aftakelen] n expirer
verwelken [aftakelen] s'affadir (adj n v)
verminderen [slijten] diminuer
vervagen [verbleken] s'estomper
verbleken [vervagen] s'affadir (adj n v)
slijten [verminderen] éroder
aftakelen [achteruitgaan] aller à la ruine