Obteve 144 resultados para o termo de pesquisa terminar
PT Português NL Holandês
terminar (v) [relacionamento] afbreken (v) [relacionamento]
terminar (v) [acordo] stoppen (v) {n} [acordo]
terminar (v) [atividade] stoppen (v) {n} [atividade]
terminar (v) [encargo] stoppen (v) {n} [encargo]
terminar (v) [encontro] stoppen (v) {n} [encontro]
PT Português NL Holandês
terminar (v) [geral] stoppen (v) {n} [geral]
terminar (v) [intransitivo] stoppen (v) {n} [intransitivo]
terminar (v) [acordo] aflopen (v) [acordo]
terminar (v) [atividade] aflopen (v) [atividade]
terminar (v) [encontro] aflopen (v) [encontro]
terminar (v) [geral] aflopen (v) [geral]
terminar (v) [intransitivo] aflopen (v) [intransitivo]
terminar (v) [tempo] aflopen (v) [tempo]
terminar (v) [acordo] een eind maken aan (v) [acordo]
terminar (v) [atividade] een eind maken aan (v) [atividade]
terminar (v) [encargo] een eind maken aan (v) [encargo]
terminar (v) [encontro] een eind maken aan (v) [encontro]
terminar (v) [geral] een eind maken aan (v) [geral]
terminar (v) [intransitivo] een eind maken aan (v) [intransitivo]
terminar (v) [encontro] afsluiten (v) [encontro]
terminar (v) [sujeito] afsluiten (v) [sujeito]
terminar (v) [acordo] ophouden (v) {n} [acordo]
terminar (v) [atividade] ophouden (v) {n} [atividade]
terminar (v) [encargo] ophouden (v) {n} [encargo]
terminar (v) [encontro] ophouden (v) {n} [encontro]
terminar (n v) [ergative, intransitive: be finished, be terminated] ophouden (n v) {n} [ergative, intransitive: be finished, be terminated]
terminar (v) [geral] ophouden (v) {n} [geral]
terminar (v) [intransitivo] ophouden (v) {n} [intransitivo]
terminar (v) [acordo] verlopen (v) [acordo]
terminar (v) [atividade] verlopen (v) [atividade]
terminar (v) [encontro] verlopen (v) [encontro]
terminar (v) [geral] verlopen (v) [geral]
terminar (v) [intransitivo] verlopen (v) [intransitivo]
terminar (v) [tempo] verlopen (v) [tempo]
terminar (v) [acordo] verstrijken (v) [acordo]
terminar (v) [atividade] verstrijken (v) [atividade]
terminar (v) [encontro] verstrijken (v) [encontro]
terminar (v) [geral] verstrijken (v) [geral]
terminar (v) [intransitivo] verstrijken (v) [intransitivo]
terminar (v) [tempo] verstrijken (v) [tempo]
terminar (v) [acordo] expireren (v) [acordo]
terminar (v) [atividade] expireren (v) [atividade]
terminar (v) [encontro] expireren (v) [encontro]
terminar (v) [geral] expireren (v) [geral]
terminar (v) [intransitivo] expireren (v) [intransitivo]
terminar (v) [tempo] expireren (v) [tempo]
terminar (v) [encontro] afronden (v) {n} [encontro]
terminar (v) [sujeito] afronden (v) {n} [sujeito]
terminar (v) [acordo] voltooien (v) [acordo]
terminar (v) [atividade] voltooien (v) [atividade]
terminar (v) [emprego] voltooien (v) [emprego]
terminar (v) [encargo] voltooien (v) [encargo]
terminar (v) [encontro] voltooien (v) [encontro]
terminar (v) [geral] voltooien (v) [geral]
terminar (v) [intransitivo] voltooien (v) [intransitivo]
terminar (v) [sujeito] voltooien (v) [sujeito]
terminar (v adj) [to finish] voltooien (v adj) [to finish]
terminar (v) [trabalho] voltooien (v) [trabalho]
terminar (v) [atividade] afmaken (v) [atividade]
terminar (v) [encargo] afmaken (v) [encargo]
terminar (v) [geral] afmaken (v) [geral]
terminar (v) [intransitivo] afmaken (v) [intransitivo]
terminar (v) [trabalho] afmaken (v) [trabalho]
terminar (v) [atividade] afwerken (v) [atividade]
terminar (v) [emprego] afwerken (v) [emprego]
terminar (v) [encargo] afwerken (v) [encargo]
terminar (v) [geral] afwerken (v) [geral]
terminar (v) [intransitivo] afwerken (v) [intransitivo]
terminar (v) [obsolete: to finish, accomplish] afwerken (v) [obsolete: to finish, accomplish]
terminar (v) [trabalho] afwerken (v) [trabalho]
terminar (v) [acordo] beëindigen (v) [acordo]
terminar (v) [atividade] beëindigen (v) [atividade]
terminar (v) [encargo] beëindigen (v) [encargo]
terminar (v) [encontro] beëindigen (v) [encontro]
terminar (v) [geral] beëindigen (v) [geral]
terminar (v) [intransitivo] beëindigen (v) [intransitivo]
terminar (v) [obsolete: to finish, accomplish] beëindigen (v) [obsolete: to finish, accomplish]
terminar (v n adj) [put an end to] beëindigen (v n adj) [put an end to]
terminar (v) [sujeito] beëindigen (v) [sujeito]
terminar (v adj) [to end incompletely] beëindigen (v adj) [to end incompletely]
terminar (v) [trabalho] beëindigen (v) [trabalho]
terminar (n v) [transitive: finish, terminate (something)] beëindigen (n v) [transitive: finish, terminate (something)]
terminar (v) [atividade] een einde maken aan (v) [atividade]
terminar (v) [encargo] een einde maken aan (v) [encargo]
terminar (v) [geral] een einde maken aan (v) [geral]
terminar (v) [intransitivo] een einde maken aan (v) [intransitivo]
terminar (v) [trabalho] een einde maken aan (v) [trabalho]
terminar (v) [emprego] de laatste hand leggen aan (v) [emprego]
terminar (v) [acordo] eindigen (v) {n} [acordo]
terminar (v) [atividade] eindigen (v) {n} [atividade]
terminar (v) [encargo] eindigen (v) {n} [encargo]
terminar (v) [encontro] eindigen (v) {n} [encontro]
terminar (n v) [ergative, intransitive: be finished, be terminated] eindigen (n v) {n} [ergative, intransitive: be finished, be terminated]
terminar (v) [geral] eindigen (v) {n} [geral]
terminar (v) [intransitivo] eindigen (v) {n} [intransitivo]
terminar (v) [encontro] sluiten (v) {n} [encontro]
terminar (v n adj) [put an end to] sluiten (v n adj) {n} [put an end to]
terminar (v) [sujeito] sluiten (v) {n} [sujeito]
terminar (v) [encontro] afwikkelen (v) [encontro]
terminar (v) [sujeito] afwikkelen (v) [sujeito]
terminar (v) [provisão] uitputten (v) [provisão]
terminar (v) [comida] opeten (v) [comida]
terminar (v) [comida] het laatste opeten (v) [comida]
terminar (v) [comida] eten (v) {n} [comida]
terminar (v) [atividade] uitvoeren (v) {n} [atividade]
terminar (v) [encargo] uitvoeren (v) {n} [encargo]
terminar (v) [geral] uitvoeren (v) {n} [geral]
terminar (v) [intransitivo] uitvoeren (v) {n} [intransitivo]
terminar (v) [trabalho] uitvoeren (v) {n} [trabalho]
terminar (v) [pessoa] terechtkomen (v) [pessoa]
terminar (v) [relacionamento] uit elkaar gaan (v) [relacionamento]
terminar (v) [relacionamento] uiteengaan (v) [relacionamento]
terminar (v) [relacionamento] scheiden (v) {n} [relacionamento]
terminar (v) [encargo] verrichten (v) [encargo]
terminar (v) [trabalho] verrichten (v) [trabalho]
terminar (v) [atividade] volbrengen (v) [atividade]
terminar (v) [encargo] volbrengen (v) [encargo]
terminar (v) [geral] volbrengen (v) [geral]
terminar (v) [intransitivo] volbrengen (v) [intransitivo]
terminar (v) [beber] opdrinken (v) [beber]
terminar (v) [beber] leegdrinken (v) [beber]
terminar (v) [atividade] vervullen (v) [atividade]
terminar (v) [encargo] vervullen (v) [encargo]
terminar (v) [geral] vervullen (v) [geral]
terminar (v) [intransitivo] vervullen (v) [intransitivo]
terminar (v) [acordo] het eindpunt bereiken (v) [acordo]
terminar (v) [atividade] het eindpunt bereiken (v) [atividade]
terminar (v) [competição] het eindpunt bereiken (v) [competição]
terminar (v) [encargo] het eindpunt bereiken (v) [encargo]
terminar (v) [encontro] het eindpunt bereiken (v) [encontro]
terminar (v) [geral] het eindpunt bereiken (v) [geral]
terminar (v) [intransitivo] het eindpunt bereiken (v) [intransitivo]
terminar (v) [competição] de finish bereiken (v) [competição]
terminar (v) [acordo] tot een einde komen (v) [acordo]
terminar (v) [atividade] tot een einde komen (v) [atividade]
terminar (v) [encontro] tot een einde komen (v) [encontro]
terminar (v) [geral] tot een einde komen (v) [geral]
terminar (v) [intransitivo] tot een einde komen (v) [intransitivo]
terminar (v) [trabalho] klaarkomen (v) [trabalho]
terminar (v) [trabalho] gereedkomen (v) [trabalho]
terminar (v) [pessoa] belanden (v) [pessoa]
terminar (v) [provisão] opraken (v) [provisão]
terminar (v adj) [to end incompletely] termineren (v adj) [to end incompletely]
terminar (n v) [ergative, intransitive: be finished, be terminated] einden (n v) [ergative, intransitive: be finished, be terminated]
PT Sinónimos de terminar NL Traduções
quebrar [cortar] 打破
partir [cortar] 打破
romper [cortar] 打破
expirar [finalizar] 失效 (v)
fechar [finalizar]
abandonar [morrer] 放弃 (fàngqì)
vencer [caducar] 失效 (v)