Obteve 50 resultados para o termo de pesquisa afsluiten
NL Holandês PT Português
afsluiten (v) [transactie] chegar a uma conclusão (v) [transactie]
afsluiten (v) [algemeen] obstruir (v) [algemeen]
afsluiten (v) [deur] obstruir (v) [deur]
afsluiten (v) [gebouw] obstruir (v) [gebouw]
afsluiten (v) [subject] obstruir (v) [subject]
NL Holandês PT Português
afsluiten (v) [transactie] obstruir (v) [transactie]
afsluiten (v) [algemeen] selar (v) [algemeen]
afsluiten (v) [gebouw] selar (v) [gebouw]
afsluiten (v) [subject] selar (v) [subject]
afsluiten (v) [transactie] selar (v) [transactie]
afsluiten (v) [algemeen] chegar a uma conclusão (v) [algemeen]
afsluiten (v) [gebouw] chegar a uma conclusão (v) [gebouw]
afsluiten (v) [subject] chegar a uma conclusão (v) [subject]
afsluiten (v) [transactie] finalizar (v) [transactie]
afsluiten (v) [algemeen] trancar (v) [algemeen]
afsluiten (v) [deur] trancar (v) [deur]
afsluiten (v) [gebouw] trancar (v) [gebouw]
afsluiten (v) [subject] trancar (v) [subject]
afsluiten (v) [transactie] trancar (v) [transactie]
afsluiten (v) [algemeen] fechar à chave (v) [algemeen]
afsluiten (v) [gebouw] fechar à chave (v) [gebouw]
afsluiten (v) [subject] fechar à chave (v) [subject]
afsluiten (v) [transactie] fechar à chave (v) [transactie]
afsluiten (v) [afzonderen] separar (v) [afzonderen]
afsluiten (v) [afzonderen] isolar (v) [afzonderen]
afsluiten (v) [deur] fechar (v) [deur]
afsluiten (v) [kraan] cortar (v) [kraan]
afsluiten (v) [deur] terminar (v) [deur]
afsluiten (v) [subject] terminar (v) [subject]
afsluiten (v) [algemeen] tapar (v) [algemeen]
afsluiten (v) [deur] tapar (v) [deur]
afsluiten (v) [gebouw] tapar (v) [gebouw]
afsluiten (v) [subject] tapar (v) [subject]
afsluiten (v) [transactie] tapar (v) [transactie]
afsluiten (v) [verzekering] segurar (v) [verzekering]
afsluiten (v) [elektriciteit] desligar (v) [elektriciteit]
afsluiten (v) [kraan] desligar (v) [kraan]
afsluiten (v) [algemeen] fechar (v) [algemeen]
afsluiten (v) [elektriciteit] cortar (v) [elektriciteit]
afsluiten (v) [gebouw] fechar (v) [gebouw]
afsluiten (v) [subject] fechar (v) [subject]
afsluiten (v) [transactie] fechar (v) [transactie]
afsluiten (v) [algemeen] concluir (v) [algemeen]
afsluiten (v) [contract] concluir (v) [contract]
afsluiten (v) [gebouw] concluir (v) [gebouw]
afsluiten (v) [subject] concluir (v) [subject]
afsluiten (v) [transactie] concluir (v) [transactie]
afsluiten (v) [algemeen] finalizar (v) [algemeen]
afsluiten (v) [gebouw] finalizar (v) [gebouw]
afsluiten (v) [subject] finalizar (v) [subject]

Traduções de Holandês Português